Met de verklaring “pro pace et unitate, senator e meritu et honoris
causa” werd Walter Kunnen op 5 februari 2012 postuum opgenomen
in de Europese Eresenaat. Het was meteen ook het laatste wapenfeit
van de BVSE. De organisatie zou het overlijden van haar stichter niet
overleven zodat uiteindelijk heel haar bestaan vereenzelvigd bleef
met de markante figuur Walter Kunnen.
Walter Antoon Kunnen (1921-2011)
Walter Antoon Kunnen werd op 29 mei 1921 geboren in Antwerpen.
De jonge Walter doorliep zijn humaniora in Herentals en studeerde
rechten in Leuven. Zijn vader Hubert Kunnen was actief binnen het
Vlaamsch Nationaal Verbond (VNV) en werd in 1941 benoemd tot
burgemeester van Tongerlo. Het was van thuis uit dan ook evident
dat Walter Kunnen zich aansloot bij de Vlaams-nationale jeugd- en
studentenbeweging. Aan de universiteit van Leuven was Kunnen
actief bij de VNV-studenten, maar raakte al snel betrokken bij het
clandestiene Dietsch Studenten Keurfront (DSK). Net als het Dietsch
Eedverbond voerde het DSK, vanuit een overtuiging georiënteerd
op het voormalige Verdinaso, oppositie tegen de onvoorwaardelijke
collaboratiepolitiek van het VNV.
Na de oorlog ging Walter Kunnen aan de slag als directeur van een
brouwerij in Mortsel en werd in 1950 verkoopsdirecteur van de
vastgoedfirma Wooncentrale. Daar deed hij de nodige ervaring op
om in 1956 het Algemeen Bouwbedrijf Kunnen op te richten en uit
te bouwen tot een succesvolle onderneming met 600 medewerkers.
Kunnen vestigde zich met zijn gezin op het domein Duin ter Schans
in het Limburgse Opoeteren. Zijn echtgenote, Diane Debray, was
tot haar overlijden in 1993 één van de drijvende krachten achter de
BVSE, maar was evenzeer een verdienstelijk schrijfster met een hand-
vol literaire bundels op haar naam. In het begin van de jaren 1980 be-
sloot Walter Kunnen de leiding van zijn bouwbedrijf over te laten en
zich met zijn bedrijf Archibo-Biologica toe te leggen op aardstralen
en alternatieve geneeskunde. Op 31 oktober 2011 overleed Walter
Kunnen, 50 jaar nadat hij met de BVSE van wal stak.
De voluntaristische oprichtingsjaren
In 1946 werd de Unie van Europese Federalisten (UEF) op-
gericht met Hendrik Brugmans als voorzitter en splitste tien
jaar later in de Action Européenne Federaliste (AEF) en de
Mouvement Fédéraliste Européen (MFE). In België was de ac-
tiviteit van de UEF lange tijd eerder kleinschalig. In Brussel en
Antwerpen waren er kernen van de Mouvement Fédéraliste
Européen / Europese Federalistische Beweging (MFE/EFB) en
voor het AEF waren er op het eind van de jaren 1950 afdelin-
gen in Luik en Brussel. De Brusselse afdeling, de Mouvement
pour les Etats-Unis d’Europe (MEUE), werd eind 1958 opge-
richt door de liberale bouwpromotor Jean-Florian Collin en
de rechts-conservatieve industrieel Florimond Damman. Na
een conflict waarbij de wegen van Collin en Damman scheid-
den, kwam de bouwpromotor in contact met zijn Antwerpse
collega Walter Kunnen en benoemde hem in augustus 1960
tot ondervoorzitter. Kunnen kreeg de opdracht een Vlaamse
afdeling op te richten van de MEUE of voluit in het Neder-
lands: de Beweging voor de Verenigde Staten van Europa.
Walter Kunnen, jaren 1970. [ADVN, VFD250]
5
Walter Kunnen verzamelde een eerste groep medewerkers en ging
aan de slag. In januari 1961 verscheen het eerste nummer van Europa
Eén dat in een oplage van 200 000 exemplaren gratis in de regio Ant-
werpen verspreid werd. Het resultaat van deze actie was rond-
uit teleurstellend; er bleken amper 189 personen belangstelling
te hebben voor het federalistische initiatief. Kunnen liet zich
echter niet ontmoedigen en richtte in Wilrijk een permanent
secretariaat in. Het eerste succes volgde amper twee maanden
later. In samenwerking met de Vlaamse Toeristenbond (VTB)
werd op 30 april een Europees Lentetornooi georganiseerd op
het domein Duin ter Schans in Opoeteren. De optredens van
volkskunstgroepen uit heel Europa lokten duizenden toe-
schouwers en veel persaandacht.
Door het succes van het eerste Lentetornooi bereikte de BVSE
de kaap van de duizend leden en kon ze Hugo Rau aanstellen
als betaald hoofdredacteur van Europa Eén. Omdat de BVSE
ondertussen de facto onafhankelijk van de MEUE functioneerde,
werd op het eerste congres in oktober 1961 besloten de BVSE
een eigen officieel statuut te geven. Walter Kunnen werd in decem-
ber 1961 door meer dan 1 900 leden verkozen als voorzitter en op
22 februari 1962 verschenen de eigen statuten in het Belgisch Staats-
blad. De aanwezigheid van AEF-kopstukken Hendrik Brugmans,
André Voisin, Jan Molenaar en Karlheinz Koppe op het tweede
congres in september 1962, bevestigde ten slotte de internationale
erkenning van de BVSE. De feitelijke erkenning als een volwaardige
AEF-afdeling volgde pas op 6 mei 1963. De oorzaak voor die vertra-
ging moest gezocht worden bij de MEUE.
Agitatie tegen ‘Dinaso’ Kunnen
In de zomer van 1962 werden er, in de hoop tot één Belgische afde-
ling te komen, onderhandelingen aangeknoopt tussen de BVSE en
de MEUE voor het vormen van een federatie. De oprichting van een
overkoepelend Verbond van Bewegingen voor de Verenigde Staten
van Europa in september 1962 werd echter gecontesteerd door de
BVSE. De Brugse advocaat Jan Mullie, die de BVSE vertegenwoor-
digde bij de onderhandelingen, had zonder mandaat van het bestuur
de stichting van het Verbond mee ondertekend. Daarenboven bleek
Met de slogan “Het volkseigene veilig stellen in een grotere gemeenschap” propageerde de
BVSE haar eerste vergaderingen. Antwerpen, 28 april 1961. [ADVN, VFA11736]
Het eerste Europees Lentetornooi in Opoeteren, 30 april 1961. [ADVN, VFA11738]
6
al snel dat Mullie en een handvol andere dissidenten binnen de BVSE
het Verbond gebruikten om de positie van Kunnen te ondermijnen.
Op 14 december bevestigde de algemene vergadering van het BVSE
het voorzitterschap van Kunnen, sloot het Mullie en de andere dissi-
denten uit en verbrak het alle banden met de MEUE. BVSE-voorzitter
Kunnen was overigens ook een doorn in het oog van de overwegend
Franstalige koepel van de Europese Beweging in België. Verschil-
lende leden voerden een virulente campagne tegen Walter Kunnen,
vooral met betrekking tot zijn activiteiten tijdens de Tweede Wereld-
oorlog. Anderen argumenteerden dan weer dat zijn autoritaire stijl
en de centralistische organisatiestructuur van de BVSE uitsloten dat
de vereniging zou opgenomen worden in de nationale raad van de
Europese Beweging.
Hoewel de beschuldigingen van extreem-rechtse sympathieën aan
het adres van Kunnen vaak geen grond hadden, speelde het en-
gagement van Kunnen tijdens de bezetting wel degelijk een rol in
de BVSE, meer bepaald het netwerk dat hij bij het DSK uitbouwde.
Vooral in de eerste decennia hadden opvallend veel medewerkers
van de BVSE een neo-dinaso of aanverwante signatuur: Staf Ver-
meire, Carlo Reiners, Frans De Hoon, Arthur De Bruyne en Arseen
Rijckaert om er maar een paar te noemen. Daarenboven werd
ook het solidaristische Verbond Recht en Orde (VRO) kortstondig
opgenomen in de BVSE en waren er uitstekende contacten met de
E Diversitate Unitas groep van André Belmans. Ondanks de nauwe
banden met de solidaristische beweging behoedde Walter Kunnen er
zijn beweging voor om in uitgesproken neo-dinaso of rechts-radicaal
vaarwater terecht te komen. De BVSE moest dan ook een beweging
blijven die open stond voor het brede politieke spectrum, met
uitzondering van het communisme. Om dat te realiseren onderhield
Kunnen niet alleen contacten met de brede Vlaamse beweging, maar
poogde hij vooral de BVSE salonfähig te maken bij het Belgische en
Europese establishment. Iets wat met het opmerkelijke integraal-
federalistisch programma van de BVSE niet altijd evident was.
Uitbouw van een actiecentrum voor Europees federalisme
In haar doelstellingen streefde de BVSE naar een democratische ver-
eniging van de Europese volkeren. Opvallend was dat de BVSE het fe-
deralisme als integrale oplossing hanteerde op alle politieke niveaus,
maar ook op sociaaleconomisch en cultureel gebied. Walter Kunnen
zag het federalisme als een volwaardige filosofie waarbij in de dialec-
tiek tussen individu en gemeenschap een evenwicht moest worden
gevonden tussen waarden, rechten en plichten. Zijn oplossing voor
de Belgische communautaire problematiek was net zo bijzonder. Het
Vlaams-Waals federalisme van de Volksunie wees hij af en promootte
als alternatief een federale staat met één unitair parlement en zes
rijksgebieden, namelijk Vlaanderen, Brabant, Limburg, Luik, Hene-
gouwen en de Ardennen. Hoewel het radicale voorstel op het eind
van de jaren 1960 nog door Paul-Henri Spaak werd gepromoot, zou
het nooit een noemenswaardig politiek draagvlak kennen.
Ook de interne organisatie van de BVSE was aanvankelijk op een
federalistische leest geschoeid, met een sterke regionale verankering
Het derde congres van de BVSE in Antwerpen, 30 november 1963. [ADVN, VFA11737]
De afdeling Eurohostessen van de BVSE. Brussel, 1963. [ADVN, VFA11739]
7
waarbij lokale afdelingen gegroepeerd werden in drie grote gouwen:
Vlaanderen, Brabant en Limburg. Na een aantal interne conflicten
bouwde Kunnen de macht van de gouwen af, centraliseerde het
bestuur en verstevigde zijn leiderschap. Onder de vleugels van de
BVSE ontstonden ook speciale afdelingen zoals de Euroscouts, de
Eurohostessen en de Jonge Europese Federalisten (JEF), die later hun
eigen weg gingen. Een tijd lang werd ook gepoogd een eigen jeugd-
werking met zomerkampen te organiseren, evenwel zonder succes.
Onder impuls van Staf Vermeire werd in 1966 wel de oprichting van
een Heel-Limburgse Jeugdraad ondersteund.
Om het Europees bewustzijn van de Vlamingen aan te
scherpen, werden talloze activiteiten op poten gezet.
Naast de Europafeesten en de eerder vernoemde Lente-
tornooien trokken Walter Kunnen, Carlo Reiners en
andere BVSE-medewerkers naar talloze debatavonden en
manifestaties. Het hoogtepunt van de BVSE-activiteiten
was aanvankelijk het jaarlijks congres. In de loop van de
jaren 1970 werd die rol overgenomen door de Europese
Eresenaat. De Eresenaat werd in 1963 opgericht als een
protocollaire bijeenkomst waar jaarlijks verdienstelijke
Europeanen werden gehuldigd. Vanaf 1966 kwam daar
ook nog de Europese Persprijs bij. Aanvankelijk vond de
Eresenaat plaats binnen het kader van de Europafeesten in
Tielt, maar vanaf 1968 werd het een zelfstandig evenement
in het prestigieuze huis Osterrieth in Antwerpen. Onder impuls van
Kunnens echtgenote Diane Debray groeide de Eresenaat uit tot een
indrukwekkend Vlaams, Belgisch én internationaal netwerk. De meer
dan 230 namen lange lijst van eresenatoren leest als een adresboek
van het establishment van de Europese beweging.
Binnen die Europese beweging versmolten de AEF en de MFE in
1972 opnieuw tot de UEF. Kunnen zag hierin een uitgelezen kans om
de werking van de BVSE uit te breiden naar het volledige Belgische
grondgebied. Daar slaagde hij in tot de BVSE in 1975 door de UEF
verzocht werd onderhandelingen aan te knopen met de pas opge-
richte afdelingen in Wallonië en Brussel. Ondanks een eerste akkoord
tot samenwerking in juni 1975 bleven beide Franstalige organisaties
protesteren tegen de BVSE als unitaire UEF-afdeling voor België. Uit-
eindelijk besloot de BVSE een overkoepelende Belgische UEF-federa-
tie op te richten en domineerde Kunnen, ondanks de aanhoudende
Franstalige oppositie, met de BVSE en de UEF-België gedurende de
jaren 1970 de Europese beweging in België.
De neerwaartse spiraal
Na de Europese verkiezingen van 1978 begon de slagkracht van de
BVSE af te nemen. De institutionalisering van de Europese democra-
tie temperde niet enkel het initiële enthousiasme rond het Europese
project, maar ook het optimisme rond de federalistische doelstel-
De feestelijke opening van het Europees jeugdkamp ‘Graaf van Hoorn’ in Opoeteren, 28 juni
1963. [ADVN, VFB2313]
Aan de eretafel van de Europese Eresenaat 1971: (vlnr) Frans Van Mechelen,
Hektor De Bruyne, Guido Naets, Paul-Henri Spaak en Hendrik Brugmans.
[ADVN, VFB2314]
8
lingen van de BVSE. Binnen de BVSE resulteerde de dalende aanhang
niet enkel in minder medewerkers, ook financieel trokken donkere
wolken zich langzaam samen boven het secretariaat in Wilrijk. Sinds
de oprichting van de BVSE had Walter Kunnen letterlijk kosten noch
moeite gespaard om het Europees federalisme ingang te
doen vinden. Lange tijd werd de werking van de organisatie
grotendeels door Kunnen en zijn bedrijven gefinancierd. Hoe-
wel de BVSE dankzij een succesvolle lobbycampagne er wel in
slaagde om vanaf 1973 een structurele subsidie te ontvangen
van het Ministerie van Volksontwikkeling, bleef ze financieel
afhankelijk van haar voorzitter.
De BVSE zou dan ook tot aan haar opheffing in alle opzich-
ten de beweging van Walter Kunnen blijven. Verschillende
vernieuwingspogingen faalden of botsten op het veto
van de voorzitter. In 1992 besloot Kunnen zijn mandaat als
voorzitter beschikbaar te stellen voor een jongere opvolger.
Roger Peeters, medewerker van het Europees Parlement en
voorzitter van Christenen voor Europa, nam gedurende zes
jaar de voorzittershamer over, maar kon evenmin een nieuwe
dynamiek tot stand brengen. Bij gebrek aan kandidaten trad
Walter Kunnen in 1998 opnieuw aan als voorzitter, met de
onmogelijke taak om de BVSE opnieuw op de rails te krijgen.
Het overlijden van Diane Debray op 9 november 1993
betekende een groot verlies voor de familie Kunnen, maar
evenzeer voor de BVSE. Debrays literaire talent kwam onder
andere tot uiting in haar columns voor Europa Eén, de zoge-
naamde “dd’tjes”. Het periodieke uithangbord kwam, net als
de rest van de beweging, in een neerwaartse spiraal terecht
met een onomkeerbare daling van abonnees en een drasti-
sche aanpassing van de frequentie naar vijf edities per jaar.
Tot overmaat van ramp werden ook de structurele subsidies
van het Ministerie van Volksontwikkeling in 2001 volledig
geschrapt. Het annuleren van de Europese Eresenaat in 2010
en 2011 luidde het definitieve einde van de BVSE in. Met een
laatste Europese Eresenaat in 2012 wou de BVSE in schoon-
heid afsluiten met een hulde aan haar overleden voorzitter,
stichter en bezieler.
Het archief van de BVSE
Het bovenstaande verhaal is allerminst een volledig historisch over-
zicht van de BVSE. Het is in de eerste plaats een kennismaking met
De BVSE-delegatie bij een Europese betoging van de UEF in Brussel, 1987.
[ADVN, VFA11740]
Diane Debray in gesprek op een BVSE-kaderavond in Genk, 16 oktober 1974.
[ADVN, VFB2315]
9
Het tijdschrift Europa
Eén, jg. 44, 2004, nr. 1.
[ADVN, VY900051]
De top van de BVSE tijdens de jaren 1970: (vlnr) Arseen
Rijckaert, Walter Kunnen, Arthur De Bruyne en Eddy Wijgers.
Antwerpen, 11 februari 1978. [ADVN, VFA11741]
een beweging en een voorzitter die vooral in de jaren 1960 en 1970
een begrip waren binnen de Vlaamse beweging, maar langzaamaan
in de vergetelheid raakten. In het kader van een lopend onderzoek
naar nationale bewegingen en de Europese gedachte in Vlaanderen
werd het archief van de BVSE opgespoord en door de familie Kunnen
aan het ADVN toevertrouwd.
Het archief van de BVSE bevat een uitgebreid werkingsarchief met
onder andere briefwisseling (ca. 1980-2011), dossiers inzake het be-
stuur (ca. 1974-2011), de ledenwerking (ca. 1989-2011), het financieel
beheer (ca. 1991-2004), de organisatie van de Europese Eresenaat
(ca. 1976-2012) en de contacten met de UEF (ca. 1973-2001). Het
valt daarbij op dat het verenigingsarchief amper documenten bevat
van de jaren 1960 en 1970. Gelukkig bleven alle 51 jaargangen van
Europa Eén wel bewaard, net als de unieke en rijke collectie foto’s
van Europese eresenatoren en BVSE-activiteiten (ca. 1963-2011). Ten
slotte bevinden er zich in het archief ook filmopnames van de twee
Europese Lentetornooien.
De lacune voor de eerste
twee decennia kan geluk-
kig voor een deel worden
aangevuld door de archie-
ven van drie BVSE-me-
dewerkers die eveneens
bij het ADVN bewaard
worden. In het archief van
Staf Vermeire, hoofdredac-
teur van Europa Eén (1964-
1974), vinden we briefwis-
seling, vergaderverslagen,
artikels en nota’s van en
over de BVSE van 1962
tot 1977. Bij Arthur De
Bruyne, ondervoorzitter
van 1968 tot 1989, vinden
we gelijkaardige documenten over de periode 1963 tot 1992. In het
archief van Arseen Rijckaert, hoofdredacteur van Europa Eén (1974-
1979), treffen we tot slot dossiers aan over de Europese Eresenaat en
andere BVSE-activiteiten (1974-1979), maar vooral over de oprich-
ting en werking van UEF-België (1976-1978) waarvan hij algemeen
secretaris was. Alles samen vormen deze archieven een bijzonder
waardevolle bron voor het onderzoek naar de Europese gedachte
in Vlaanderen en de relatie met nationale
bewegingen zoals de Vlaamse beweging en
de Groot-Nederlandse beweging.

Comments

Popular posts from this blog