Jan Vael werd in 1880 geboren te Sinaai. Zijn vader, Aloys Vael, was tapper-herbergier. Hij was vanaf de jaren '30 de onbetwistbare leider van de BWP-afdeling Aarschot. Het eerste spoor dat we van deze oud-strijder uit de Eerste Wereldoorlog terugvonden situeert zich halfweg de jaren '20. In 1925 was hij secretaris van de vakbond der openbare diensten van het arrondissement Leuven. Hij werd toen tevens verkozen als plaatsvervangend volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Leuven. Gedurende het grootste deel van de tussenoorlogse periode maakte hij deel uit van het bestuur van de BWP-arrondissementsfederatie Leuven (1926-1940).

In 1932 voerde hij de BWP-lijst aan die tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van dat jaar drie zetels haalde. Vael werd in 1933 ook fractieleider van de socialisten in de gemeenteraad. Aanvankelijk bestuurden de katholieken (die op dat ogenblik maar vijf zetels op elf hadden) alleen Aarschot. Na een tijdje echter werd deze coalitie verruimd door August Ver Elst van de Frontpartij.

In 1936 werd Jan Vael voor één mandaat (tot 1939) verkozen als volksvertegenwoordiger van het arrondissment Leuven. Vael was op dat ogenblik ook voorzitter en bestuurslid van de BWP-afdeling Aarschot. In 1939 werd Jan Vael niet herkozen als parlementslid. Hij werd wel verkozen als plaatsvervangend volksvertegenwoordiger.

Tijdens het begin van de bezetting werd Jan Vael schepen van de stad Aarschot onder de socialistische dienstdoende burgemeester Alfons Zoutberg (die deze functie door de bezetter werd opgedrongen omdat hij het oudste raadslid was). In maart 1941 moest Zoutberg opstappen omdat hij de leeftijdsgrens van 60 jaar had overschreden. Vael bleef echter schepen onder de VNV-burgemeester Ver Elst. Op hetzelfde ogenblik bleef hij echter ook betrokken bij de semi-illegale socialistische beweging te Aarschot. Het vooroorlogs 'middencomité' van de BWP bleef gedurende de bezetting namelijk vergaderen onder het mom van 'toezichtscomité' van de (socialistische) bibliotheek.

Vael lijkt niet betrokken te zijn geweest bij het socialistisch verzet in de regio. Ook na de bevrijding bleef Jan Vael schepen van Aarschot in een coalitie met een katholieke burgemeester en schepen. Men had hem gevraagd terug te treden, maar hij weigerde dit en bleef gemeenteraadslid en schepen in eigen naam tot aan de gemeenteraadsverkiezingen van 1946.

De kwestie Jan Vael werd na de bevrijding door onder meer de BSP-afdeling Aarschot aangekaart bij de ere-commissie van de BSP-arrondissementsfederatie Leuven (brief van 12 oktober 1944). Daarbij werd hem verweten dat hij tijdens de oorlog aan zijn schepenambt was blijven vasthouden tot hij door de bezetter zelf gewipt werd. Men nam het hem ook kwalijk dat hij zodoende de benoeming van VNV-bedienden op het stadshuis mogelijk maakte terwijl BWP-leden werden afgedankt. De BSP-afdeling Aarschot erkende daarbij wel dat hij tijdens het begin van de bezetting een steunactie had opgezet voor vier socialisten die door de Gestapo waren aangehouden.

Vael zelf voerde in zijn verdediging aan dat het aan hem te danken was dat gedurende de bezetting geen enkele Duitser ook maar één voet had gezet in het volkshuis van Aarschot, dat hij veel partijgenoten had doen opnemen in het luchtverweer (waardoor zij niet naar Duitsland moesten) en dat hij partijgenoten werk heeft trachten te bezorgen op het stadshuis. Vael oordeelde vervolgens dat een nieuwe generatie socialisten hem te Aarschot ten val wilden brengen. Dat was overigens ook de reden waarom hij in 1944 nog steeds weigerde op te stappen als schepen.

In haar beoordeling van de zaak Vael, meende de nationale ere-commissie dat Vael al voor de Tweede Wereldoorlog in socialistisch Aarschot veel sympathie verloren had. De nationale ere-commissie vond het ook in zijn nadeel dat Vael gedurende de oorlog, ondanks aandringen van de Aarschotse socialisten en ook van de latere minister Vranckx, niet aan zijn schepenambt had verzaakt. De nationale ere-commissie oordeelde daarom dat Vael zijn mandaat (van gemeenteraadslid en schepen) ter beschikking moest stellen van de BSP en dat hij door de BSP-afdeling Aarschot moest gehoord worden om zich te kunnen verdedigen (uitspraak van 5 januari 1945).

Daarmee was de nationale ere-commissie niet zover gegaan als die van de Leuvense arrondissmentsfederatie van de BSP. Die had geoordeeld (op 22 oktober 1944) dat Jan Vael eerst zijn schepenambt moest neerleggen. Pas dan kon hij opnieuw een aanvraag indienen om lid te worden van de BSP. Hij mocht daarna echter geen deel uitmaken van de lokale partijleiding, niet het woord nemen op (partij)bijeenkomsten of op een andere wijze zijn mening ventileren. Het bestuur van de BSP-arrondissementsfederatie zou de beslissing nemen wanneer dit verbod zou opgeheven worden.

Het mildere oordeel van de nationale ere-commissie van 5 januari 1945 had allicht veel te maken met de bemiddelingspogingen van Alfons Vranckx die de mening van de naoorlogse BSP-leiding te Aarschot te bevooroordeeld vond.

Vael bleef echter weigeren zijn schepenambt ter beschikking te stellen zodat de nationale ere-commissie op 22 februari 1945 besloot de beslissing van de Leuvense ere-commissie over te nemen.

Tot aan zijn overlijden op het einde van 1960 bleef Jan Vael in onmin leven met de Aarschotse BSP-afdeling. Pas op het einde van zijn leven was er een verzoening. Drie maanden voor zijn overlijden in december 1960 werd zijn heraansluiting bij de BSP-afdeling Aarschot na rijp beraad goedgekeurd door het partijbestuur. In deze laatste periode van zijn leven was Jan Vael tussen 1956 en 1960 nog voorzitter van de Maatschappij voor Goedkope Woningen van Aarschot.

Comments

Popular posts from this blog